Behandeling (dreigende) vroeggeboorte

Hoe wordt een (dreigende) vroeggeboorte behandeld?
De behandeling is afhankelijk van de duur van de zwangerschap, uw conditie en die van uw kind, en natuurlijk van de mate van ontsluiting. Bedrust en behandeling van een eventuele (blaas-) ontsteking verminderen vaak de weeënactiviteit. De gynaecoloog kan medicijnen voorschrijven om de weeën te remmen (weeënremmers) en om de samentrekkingen van de baarmoeder te bestrijden. Maar als er al veel ontsluiting is, bijvoorbeeld meer dan 5 centimeter, is de kans zeer klein dat het nog lukt om de bevalling enige dagen uit te stellen. Soms geeft men bij een dreigende vroeggeboorte antibiotica als voorzorgsmaatregel.

Voor 33-34 weken zwangerschapsduur schrijft de gynaecoloog bij weeënremming vrijwel altijd ook corticosteroïden aan de moeder voor, om de rijping van de longen en andere organen van het kind te bevorderen. Weeënremming vóór 24 en ná 33-34 zwangerschapsweken is niet zinvol.

In bepaalde situaties, zoals bij een zeer ernstige hoge bloeddruk, bij ernstige groeivertraging van de baby, of bij infecties in de baarmoeder, ziet men al voor de 33-34e zwangerschapsweek af van weeënremming en houdt men de geboorte van het kind niet tegen.

Het is gebruikelijk de geboorte van kinderen die nog geen 30-32 zwangerschapsweken oud zijn, in een centrumziekenhuis te laten plaatsvinden. Een dergelijk ziekenhuis beschikt over een neonatale intensive-care-afdeling (NICU), waar intensievere zorg zoals mogelijkheden tot beademing aanwezig is. Als het niet mogelijk is de weeënactiviteit af te remmen bij een kortere zwangerschapsduur, is overplaatsing naar zo’n centrum meestal het beste.

Antibiotica
Aan vrouwen met gebroken vliezen, maar zonder weeënactiviteit wordt antibiotica slechts in 25% van de gevallen toegediend ondanks dat onderzoek aantoont dat toediening de zwangerschapsduur verlengt en de bevattelijkheid van de pasgeborene voor ziekte verlaagt (Dijkstra, 2002). Antibiotica worden soms gegeven om een infectie te voorkomen of te behandelen. Deze medicijnen, die aan de moeder gegeven worden, komen via de placenta ook bij het kind terecht.

Weeënremmers
Weeënremmers worden in het algemeen niet toegediend voor 24 weken of na 33-34 weken zwangerschap. De bekendste weeënremmers zijn bètamimetica en worden via een infuus of injectie gegeven. Bij een zwangerschapsduur van minder dan 30 weken wordt ook wel een zetpil met indometacine gegeven. Weeënremmers worden ook toegediend als er nog geen weeën zijn. Het is opvallend dat 40 procent van de Nederlandse gynaecologen weeënremmers geeft bij te vroeg gebroken vliezen zonder weeën (Dijkstra, 2002).

Weeënremmers zijn gericht op het verminderen of stoppen van weeën, maar vaak geven ze niet meer dan enkele uren tot dagen uitstel van de bevalling. Deze extra tijd is van groot belang om de conditie en kansen van de baby te verbeteren door het geven van corticosteroïden en/of door overplaatsing van de zwangere vrouw naar een centrumziekenhuis met een NICU (Murphy, 1998).

Van weeënremmers worden niet zelden bijwerkingen ondervonden en dit betreft vooral klachten als hartkloppingen en bonzen, trillingen in handen en voeten, transpireren en een opgejaagd gevoel. Vaak heeft ook de baby een versneld hartritme. Ook treedt nogal eens misselijkheid en braken op. Tenslotte is extra voorzichtigheid geboden als moeders suikerziekte hebben, omdat deze middelen de suikerstofwisseling kunnen verstoren.

Corticosteroïden
Corticosteroïden zijn bijnierschorshormonen die gewoonlijk in het lichaam aangemaakt worden onder invloed van stress. Bij een dreigende vroeggeboorte worden corticosteroïden via een injectie aan de moeder toegediend. Het is namelijk zo dat bij baby’s die te vroeg geboren worden, de longen en andere organen nog niet helemaal functioneren. Om deze sneller te laten rijpen worden voor de geboorte corticosteroïden aan de moeder gegeven en via de placenta komen deze middelen bij het kind. Het effect van corticosteroïden is al meetbaar na 12 uur, maar optimaal na 24-48 uur. (Crowley et al., 1990).

De bijwerkingen voor de moeder zijn gering en ook voor de te vroeg geboren baby zijn er nog geen nadelige effecten aangetoond. Er moet echter nog wel meer onderzoek gedaan worden naar nadelige effecten op langere termijn om deze uit te sluiten.